Jules

Jules

jules.jpg

“Ik ben op de middelbare school nooit naar de wc geweest”

Jules (24) speelt Tygo in Homonologen

Jules was bang voor heterojongens; een litteken van jarenlang gepest worden. Inmiddels probeert hij iedereen een kans te geven, zelfs pesters.

“Ik heb nog heel lang moeite met ze gehad: heterojongens. Zelfs de jaren na de middelbare school. Ik had het idee dat het maar om één ding bij ze ging: seks. Ze dachten niet verder dan drie bier en een paar tieten. Imbecielen die het leven niet begrijpen, dat vond ik ze. Maar toen besefte ik dat ik net zo was geworden als mijn pesters; ik had mijn oordeel klaar voordat ik iemand kende. Precies wat me zo frustreerde op de middelbare school; dat judgen.

Ik zat in Soest op school. Het eerste jaar was nog wel gezellig, maar begin tweede jaar sloeg het om. De jongens werden ouder, voelden zich cooler en het ‘machogedrag’ begon. Bij de meesten dan, bij mij totaal niet. Het begon met een soort afstand. Voor mijn gevoel was ik hetzelfde gebleven, maar de jongens gingen veel minder met me om. Of misschien trok ik zelf ook wel meer naar de meisjes toe.

Bij nieuw machogedrag hoorde ook een nieuwe taal. ‘Homo!’ werd het meest gebruikte scheldwoord en alles wat suf was, was opeens: ‘Haha gaaayyyy’. Eerst was het gewoon de taal die nou eenmaal heerste, maar het richtte zich al snel tot mij. Per leswissel kreeg ik het denk ik vier keer naar m’n hoofd: ‘Wow facking gay’, ‘homo, homo, homo’. Het was een grote school – 1800 leerlingen. Dus ik kende de meeste mensen die het riepen niet eens. Blijkbaar had ik een soort gigantische uitnodiging boven mijn hoofd hangen: ‘Beoordeel me!’ Daardoor ging ik als het ware gewapend naar school. Elke dag gooide ik weer een muurtje op. Ik hoorde het wel maar deed niks. Ik zette mijn gevoel eigenlijk uit. Maar daardoor was ik niet bezig met mijn eigen ontwikkeling, terwijl de middelbare school nou juist de tijd is waarin je jezelf begint te ontdekken. Als je je gevoel uitzet, voel je niet meer hoe het met je gaat. Op den duur voel je niet meer wie je bent.

Het pesten heeft mijn zelfacceptatie flink vertraagd. Want ik bén homo en dat begon ik toen al vrij snel te ontdekken. Maar je denkt dan toch dat er iets mis is. Het voelt alsof je iets bent waar iedereen van walgt.

Het voelt alsof je iets bent waar iedereen van walgt

Wat het zo schadelijk maakt is niet alleen het pesten zelf, maar alles wat je ervoor gaat laten. Ik ben de hele middelbare schooltijd niet naar de wc geweest op school. Ik durfde niet in een afgesloten ruimte te zijn met alleen maar jongens – ja, het waren echt alleen de jongens die zo tegen me deden. Onder de meisjes was ik juist heel populair. Ik dacht: waarom zou ik me vrijwillig in een ruimte plaatsen waarvan ik weet dat iedereen naar me kijkt?

De kleedkamer was een plek waar ik níet onderuit kwam. Elke week hetzelfde verhaal. De jongens staarden naar me totdat ik omgekleed en weg was, dan pas kleedden zij zich om. Als de dood dat ik ze naakt zou zien. Sorry hoor, maar als homo word je niet verliefd op elke jongen!

Ik had veel vriendinnen maar ik vertelde ze niks over het pesten. En het rare is… als je zelf doet alsof er niks aan de hand is, dan ziet je omgeving het ook niet. Al liepen ze letterlijk naast me in de gang als ik werd uitgescholden. Zo lang ik deed alsof er niets aan de hand was, was er voor hen ook niks aan de hand. Zolang je omgeving geen reactie ziet, bestaat de situatie niet.

In mijn kleding heb ik me nooit ingehouden. Ik heb kleding sowieso nooit gezien als iets dat verbonden is met gender of seksualiteit. Dat vind ik nog steeds. Who cares als iemand nagellak draagt? Wie heeft gezegd dat het alleen voor meisjes is? En wie zegt dat als je het dan als jongen draagt, dat je homo bent? Hetzelfde geldt voor hoeden, strikken of jurken voor mijn part. We hebben het over objecten en objecten hebben geen seks met elkaar en dus ook geen seksuele voorkeur. Tuurlijk wist ik dat mijn kleding op zou vallen en een open deur was voor pesters… maar ik denk dat ik liever had dat ze me daarop pakten. Dan kon ik zeggen dat het om een kledingstuk ging en dan ging het niet om mij. Ik gaf het ze misschien wel expres, nu konden ze naar mijn gele schoenen wijzen en niet naar wie ík was. Stel je voor dat ik een gewone spijkerbroek droeg en nog steeds werd gepest… Ik wist dat dat zo zou zijn, maar nu kon ik mezelf voorhouden dat het niet om mij ging.

Ik wilde niet nog eens verzuipen in verdriet

Ik ging nooit het conflict aan, tot het laatste jaar. En dat veranderde alles. Ik was van vier vwo overgestapt naar vijf havo. Ik moest weg uit die situatie. Ik wist toen al dat ik naar de toneelschool wilde, dus dat vwo-diploma had ik niet nodig.

Door me al die tijd groot te houden, voelde het alsof ik mezelf juist zo klein had gemaakt dat ik nu een niveau zakte. Vernederend, maar ik wilde niet nog eens verzuipen in verdriet. Dus ik vertelde mezelf: ‘Dit is de eindsprint. Het maakt me geen fuck meer uit wat iedereen hier van me denkt.’ En die houding werd gelijk op de proef gesteld. Ik fietste met een vriendin over de oprit van school. Bob kwam voor mijn fiets staan. En Bob, dat was echt het stereotype bully, echt zo’n grote etter waarvan ik dacht: ‘ach jij hebt vast een hele moeilijke thuissituatie en reageert dat hier op school af door stoer te doen.’ Een paar vrienden van Bob stonden een paar meter verderop. Hij pakte mijn stuur vast en stopte mijn fiets. Hij vroeg me: ‘ben jij homo?’ Ik was er helemaal klaar mee dus raapte al mijn vers gewonnen moed bij elkaar en zei: ‘iedereen kan toch ook zien dat jij fucking dik bent? Ga ik toch ook niet aan je vragen?’ Bob en z’n vrienden waren verbijsterd. Ik rukte mijn fiets los en wenste ze een fijne dag. Ik ben niet trots op wat ik zei, maar terugvechten voelde goed.

Hij pakte mijn stuur vast en stopte mijn fiets. Hij vroeg me: ‘Ben jij homo?’

Het laatste jaar was uiteindelijk het leukste jaar van de hele middelbare school. Door de confrontatie was mijn houding veranderd. Ik probeerde mezelf minder als slachtoffer te zien. Maar het belangrijkste: het gaf aanleiding om te praten. Mijn vriendinnen hadden nooit wat gezegd omdat ik zelf niks deed. Pas toen ik tegenspraak bood, drong ook tot hen door wat ik dagelijks naar mijn hoofd geslingerd kreeg.

Het had mij geholpen als ik er eerder over was gaan praten. Ik heb vier jaar lang voor me gehouden dat ik gepest werd. Het alleen al voor mezelf benoemen was eng, dan was ik opeens een ‘pestslachtoffer’ en dat wilde ik niet zijn. Maar je kiest er niet voor. En eigenlijk bleek dat juist dat benoemen ervoor zorgde dat er een last van mijn schouders viel. Ik dacht dat ik het in m’n eentje moest doen, maar dat was niet zo.

Er zijn mensen om je heen die van je houden, al is het er maar één. En heb je die persoon gevonden dan wil hij of zij heus wel luisteren. Je bent niemand tot last. Het enge is wel: je moet jezelf kwetsbaar durven opstellen. Maar dat is absoluut het proberen waard.

Nadat ik erover begon te praten met vriendinnen werd de situatie beter, maar het heeft altijd zijn sporen achtergelaten. Nog tot ver in mijn studententijd kon ik niet gemakkelijk met heterojongens omgaan. Ik was bang voor ze. En eigenlijk is een klein deel in me dat nog steeds. Zodra ik een club binnenstap scan ik de ruimte: ‘waar zijn de vrouwen?’, ‘Hoeveel heteromannen zijn er?’ Vrouwen = veilige zone, mannen = oppassen. Ik kan er niks aan doen, het gebeurt binnen twee seconden. Maar ik wil ervan af.

Ik wil niet degene zijn die judget. We zijn allemaal mensen en ieder mens heeft zijn eigen verhaal en ieder verhaal verdient het om gehoord te worden. Natuurlijk ook dat van heteromannen. Pas rond mijn twintigste begon ik dat in te zien. Ik kon mezelf niet langer serieus nemen als ik mijn verleden alsmaar bleef koppelen aan mensen die ik nog niet kende.

Als student is het opeens niet meer cool om homofoob te zijn

Een paar jaar na de middelbare school heb ik de mensen die mij gepest hebben nog eens ontmoet, ik ben zelfs met ze uit geweest. Ik was stappen met een vriendin in Utrecht. Zij ging om met een paar van de jongens waar ik altijd bang voor was en plotseling kwamen we die jongens tegen. Ze vroegen of we meegingen.

Ik was nog geen vijf minuten binnen en één van de jongens begon: ‘hee we gaan een leuke gast voor je scoren!’ en een ander complimenteerde m’n outfit. Ik dacht: ‘WAT?!’ Alsof het allemaal nooit gebeurd was. Alsof we in één klap volwassen waren geworden. Tja, als student is het opeens niet meer cool om homofoob te zijn. De meeste jongens pestten me alleen maar om bij het coole groepje te horen. En eigenlijk maakte dat me juist boos. ‘Zo kom je er wel heel makkelijk vanaf’, dacht ik. Opeens hadden ze niks dan respect en was alles cool. Maar ik heb er die avond niks van gezegd. Ik dacht: ‘Kom op Jules, count your blessings, het wordt een leuke avond.’

Een paar maanden later heb ik ze er wel mee kunnen confronteren. Dezelfde jongens waren nu bij die vriendin thuis. Ze begonnen weer heel gezellig met me te praten en vroegen van alles over seks en hoe dat is als homo. Ik vroeg ze: ‘jullie hebben hier jarenlang best heel moeilijk over gedaan en – hoe chill het ook is dat we nu gewoon kunnen praten – snappen jullie dat ik dat lastig vind om te accepteren?’ Eerst snapten ze niet waar ik het over had. Voor hen was ‘homo’ maar een woordje, en was het maar een beetje stoer doen en erbij horen. Maar toen ik vertelde dat ik al die tijd bang voor ze was, schrokken ze. Ze boden hun excuses aan en ik zag in hun ogen dat ze het meenden. Het leerde me om mensen een tweede kans te geven.

Ik speel mee met Live Your Story juist zodat ik weer in het klaslokaal sta. Op de plek van alle ellende. Ik voel het nog steeds fysiek in mijn lijf als ik zo’n gebouw betreed, de linoleumvloer, de stoelen, de kliekjes kinderen in de kantine die ik vroeger zou mijden. Juist op die plek ga ik nu de confrontatie aan.

Het is lastig om iets te doen tegen homofobie in scholen, want hoe help je een groep die onzichtbaar wil blijven, zonder hen zichtbaar te maken? Misschien door een voorbeeld te geven. De kinderen waarvoor wij spelen zijn de nieuwe generatie, zij kunnen het anders doen.”